Een rechtbank in Warschau weigerde een Tsjetsjeense man uit te leveren, die beschuldigd wordt van deelname aan de twee Tsjetsjeense-Russisch oorlogen, beginnend in 1994.
Rechter Maria Turek oordeelde dat een eerlijk proces onwaarschijnlijk zou zijn in Rusland, argumenterend dat de verdachte gemarteld zou kunnen worden wanneer hij werd uitgeleverd aan Tsjetsjenië in de noordelijke Kaukasus, dat deel van de Russische Federatie uitmaakt.
Russische officieren van Justitie hebben de Tsjetsjeense man beschuldigd van deelname aan gevechten “tot omverwerping van de grondwettelijke orde” en “het proberen van het bouwen van een Sharia-staat.”
Albert S. (volledige naam ingehouden onder Poolse Privacywetten), eerder bekend als Murad I., leefde de afgelopen elf jaar in Polen, en hij heeft een vrouw en twee kinderen in het land.
Rechter Turek benadrukte wel dat het geen uitspraak doet over de schuld of de onschuld van de persoon, maar alleen of de uitlevering door de wet is toegestaan.
Rechter Turek merkte op dat Albert S’s vluchtelingenstatus een sleutelelement is dat heeft bijgedragen aan het uiteindelijke besluit.
De eerste Tsjetsjeense-Russische oorlog begon in december 1994, toen de Russische troepen de afgescheiden Tsjetsjeense Republiek Itsjkerië aanvielen. Rusland kwam in augustus 1996 overeen zich uit Tsjetsjenië terug te trekken.
In augustus 1999 brak opnieuw oorlog uit na de invasie in aangrenzende Russische Republiek Dagestan door de Islamitische Internationale Brigade (IIB) een militante groep die Tsjetsjenen in haar gelederen heeft opgenomen. Rusland herstelde de heerschappij over Tsjetsjenië in mei 2000, maar tot 2009 werden partizanen niet uitgeroeid.
Bron: Radio ZET